Zware beroepen

Tijdens de pensioenonderhandelingen in 2019 is afgesproken dat mensen met zwaar werk eerder met werken moeten kunnen stoppen. De op dat moment ingevoerde Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) opende daartoe de mogelijkheid. Alle werknemers die maximaal 36 maanden (of minder) voor hun AOW-leeftijd staan, mogen van die regeling gebruik maken. De regeling voorziet in een uitkering ter overbrugging van de periode tot de pensioeningangsdatum of tot de datum waarop de AOW ingaat.

Probleem en inzet vakorganisaties

Na de koppeling aan de levensverwachting is de AOW-leeftijd hard opgelopen, en dat was volgens vakbonden voor veel werkenden niet vol te houden. Zij waren daarom voorstander van een verlaging van de AOW-leeftijd naar 65 jaar, het liefst voor iedereen, maar in ieder geval voor mensen met zwaar werk.

De AOW-leeftijd verlagen vond het kabinet onbetaalbaar. En een nieuw vroegpensioen terwijl de arbeidsmarkt verkrapt en vergrijst was voor kabinet en werkgevers een schrikbeeld. Dat zou kunnen leiden tot een terugkeer van de in 2006 afgeschafte VUT-regelingen. Toen stopten werknemers, en niet alleen mensen met een zwaar beroep, ver voor de officiële pensioenleeftijd met werken.

Een compromis met RVU als tijdelijke oplossing

Het compromis bestond uit een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd en het tijdelijk schrappen van de fiscale boete op vroegpensioen. Die boete, de zogeheten RVU-heffing, was bedoeld om eerder stoppen met werken te ontmoedigen. Werkgevers mochten vanaf dat moment tot eind 2025 aan werknemers die tot drie jaar eerder met pensioen gingen een uitkering ter hoogte van de AOW meegeven, zonder dat de werkgever daarvoor een boete moest betalen. Er werd ook budget vrijgemaakt om onderzoek te doen naar een structurele oplossing en om ‘duurzame inzetbaarheid’ van werknemers te bevorderen. Nu bijna vijf jaar later de tijdelijke regeling bijna afloopt, is er nog steeds geen zicht op een oplossing. De bonden zijn boos.

RVU-regeling is sober

De RVU-regeling is sober. De uitkering is gelijk aan de netto AOW-uitkering van een alleenstaande en staat dus niet in relatie tot het voorafgaande arbeidsinkomen, arbeidsverleden of percentage van het dienstverband. De RVU-uitkering is zelfs zo sober, dat mensen met de laagste inkomens het zich nauwelijks kunnen veroorloven om eerder met werken te stoppen. Vroeger met pensioen gaan is in de praktijk vooral weggelegd voor de hogere inkomens. Onderzoek op basis van CBS-data maakt dat duidelijk. Hoe jonger met pensioen, des te hoger het inkomen. Dat vooral mensen met vermogen of een hoog inkomen met werken kunnen stoppen, is tegen het zere been van de vakbonden. Dat is te begrijpen, zeker omdat hoogopgeleiden gemiddeld zo’n 6 jaar langer leven dan laagopgeleiden.

RVU-regeling loopt af zonder zicht op een oplossing

De tijdelijke RVU-regeling kent een wettelijke einddatum. In het jaar 2025 loopt de regeling af. Onderhandelingen tussen vakorganisatie en werkgevers over een structurele en verbeterde RVU-regeling hebben tot dusver geen resultaat opgeleverd. Bij het openbaar vervoer en de politie hebben de bonden daarom acties aangekondigd. Op 11 september verschijnt de maandelijkse nieuwsbrief van VGOmedia met daarin ook deze column. Juist op die dag hebben vakbonden acties in het openbaar vervoer afgekondigd. De politie voert ook actie en is bij een aantal risico-voetbalwedstrijden, waaronder Feyenoord-Ajax, niet beschikbaar. Er zijn wedstrijden die daarom geen doorgang kunnen vinden.

Arbeidsmarkt bepaalt de trend rondom de pensioendatum

Op de arbeidsmarkt zijn een aantal trends voor wat betreft de ontwikkeling van de arbeidsduur en de pensioenleeftijd richtinggevend. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de korte en middellange trend, en anderzijds de onderliggende lange termijn trend.

Korte en middellange termijn trend

De korte en middellange termijn trend worden vooral bepaald door de conjunctuur. Als het economisch minder goed gaat, zal er veelal sprake zijn van een ruime arbeidsmarkt en van een oplopende werkloosheid. De jaren tachtig van de vorige eeuw waren daarvan een goed voorbeeld. De werkloosheid, vooral onder jongeren, was groot. Er werd gevreesd voor het ontstaan van een ‘verloren generatie’ op de arbeidsmarkt. Afscheid nemen van oudere werknemers om daardoor plaats te maken voor jongeren werd als een passende en voor de hand liggende oplossing gezien. Via regelingen voor vervroegd uittreden (VUT) werd aan die oplossing inhoud gegeven.

Hoe anders ziet de economische omgeving er nu uit. Een lange periode van economische groei ligt achter ons, de bevolking vergrijst in heel Europa, de leeftijdsverwachting neemt nog steeds toe en de krapte op de arbeidsmarkt is groot. Bijzonder en vermeldenswaard is de situatie in Griekenland. Tijdens de Griekenland-crisis in 2009-2010 ontstond er in dat land een enorme werkloosheid. Grote groepen veelal goed opgeleide jongeren verlieten het land om elders in Europa een beter toekomst tegemoet te gaan. Nu voert de Griekse overheid een Brain Regain campagne om de vertrekkers van destijds over te halen om naar Griekenland terug te keren. Ook werd onlangs een wet aangenomen die voor sectoren in het bedrijfsleven een 6-daagse werkweek mogelijk maakt. Het loon voor de 6e werkdag ligt overigens wel veertig procent hoger dan voor de andere werkdagen.

Lange termijn trend

Er is echter ook een onderliggende en vaak vergeten langetermijntrend die een tegengestelde ontwikkeling laat zien. Als je kijkt naar het aantal uren dat een generatie in een mensenleven moet werken om in hun behoeften te voorzien, dan zie je een gestage daling. Neem als voorbeeld de generaties die geboren zijn in achtereenvolgens 1900, 1905, 1910 en zo verder. Iemand die rond 1900 werd geboren begon op zijn twaalfde met werken en ging zijn leven lang door. Opvolgende generaties hoefden door de stijgende arbeidsproductiviteit steeds minder uren te werken. Die generaties studeerden steeds langer, en de lengte van de werkweek nam voortdurend af. Van 48 uur (vaak ook op zaterdag) gingen we in stappen naar 40 uur en soms zelfs naar 36 uur. Ook stopte men op steeds jongere leeftijd met werken.

Uit een publicatie van de Erasmus School of Economics kwam naar voren dat iemand die in 1840 werd geboren in zijn leven 118.000 uur werkte en iemand die in 1950 werd geboren 67.000 uur, een daling van 43 procent. Rekening houdend met het feit dat we steeds langer leven, gingen we zelfs van 23 procent naar 9 procent.

Conflicterende trends

Op dit moment lijkt de invloed van de korte en middellange termijntrend sterker dan die van de langetermijntrend. De vraag dringt zich op of de langetermijntrend nu een bodem heeft bereikt, of dat John Maynard Keynes uiteindelijk toch gelijk gaat krijgen met zijn voorspelling in 1930 dat we 100 jaar later allemaal 15 uur per week zouden werken. Het door hem voorspelde jaar 2030 zullen wij overigens zeker niet halen. Op dit moment werken wij in Nederland gemiddeld nog 36 tot 40 uur per week. Welke trend het sterkst zal blijken, wordt vooral bepaald door de arbeidsproductiviteit. Als we de ontwikkeling van AI meenemen, denk ik persoonlijk dat dit de langetermijntrend zal zijn. Natuurlijk kunnen we ook kijken wat AI (ChatGPT) voorspelt. Voor wat betreft het jaar 2034 is dat 28 tot 32 uur per week. We zullen het zien.

Oplossing zware beroepen een kwestie van fatsoen

Het vinden van een oplossing voor de zware beroepen is een kwestie van fatsoen. Het gaat om een groep die naar verwachting gemiddeld toch al 6 jaar korter leeft. Waar een wil is, is een weg. In sommige landen hebben mensen de mogelijkheid om na 45 jaar werken met pensioen te gaan. Dat moet toch ook in Nederland mogelijk zijn. Ongetwijfeld zullen er bij het toekennen van AOW na 45 jaar werken uitvoeringsproblemen ontstaan. Geen enkele regeling is nu eenmaal perfect. Maar als een regeling in 99 procent van de gevallen voldoet, zou acceptatie geen probleem mogen zijn. Laten we niet bij iedere oplossing een nieuw probleem bedenken.


Bestuurslid VGO Media
Anton de Bekker deelt in zijn maandelijkse column zijn persoonlijke visie over actuele pensioenonderwerpen.