Met horten en stoten op weg naar de implementatie van het nieuwe pensioenstelsel

De overgang naar het nieuwe pensioenstelsel gaat bepaald niet van een leien dakje. De datum waarop fondsen de intentie hebben naar het nieuwe stelsel over te stappen, wordt door pensioenfondsen voortdurend verder naar de toekomst opgeschoven. Dat is vooral het gevolg van de onderschatte complexiteit, en het feit dat lagere regelgeving niet klaar is. De laatste datum waarop pensioenfondsen moeten zijn overgestapt, het zogenaamde invaren, wordt zo goed als zeker met een jaar uitgesteld tot 1 januari 2028. En de kans is groot dat ook deze uiterste datum opnieuw verder naar de toekomst zal worden opgeschoven.

DNB publiceert resultaten monitoringsuitvraag en ziet risico’s

DNB onderzoekt met regelmaat hoe het staat bij de pensioenfondsen. Op 29 mei heeft DNB de resultaten van de vijfde zogeheten monitoring uitvraag gepubliceerd. Uit die rapportage blijkt een algehele trend tot uitstel.

Transitie in 2025
Per 1 januari 2025 staan er vooralsnog slechts drie fondsen gepland die willen overstappen.

Transitie in 2026
Van de 92 fondsen die een invaardatum hebben vastgesteld, willen er 50 begin 2026 over naar het nieuwe stelsel. Vorig jaar oktober lag de invaarpiek nog in 2025.

Transitie begin 2027
Het aantal fondsen dat begin 2027 over wil gaan, verdubbelde naar 35.

Transitie per 1 juli 2027
Het aantal pensioenfondsen dat op 1 juli 2027 wil overstappen, steeg van één naar negen, terwijl 14 pensioenfondsen inmiddels uitgaan van een transitie op of na 1 juli 2027.

Transitie op laatste moment
Vijf pensioenfondsen sorteren zelfs voor op de uiterste transitiedatum. Terwijl de AMvB die uitstel tot dat moment mogelijk moet maken nog niet naar de Tweede Kamer is gestuurd. Bij de vorige rapportage waren nog maar twee fondsen van plan hun transitie in 2028 te laten plaatsvinden.

DNB waarschuwt dat er door het uitstellen een piekbelasting kan ontstaan met mogelijk capaciteitsproblemen bij uitvoeringsorganisaties, adviseurs, actuarissen, accountants, juristen, IT-auditors en bij DNB/AFM zelf.

Aantal pensioenfondsen zal drastisch verder afnemen

Ook blijkt uit het DNB-onderzoek dat 35 pensioenfondsen verwachten in de komende vijf jaar te zullen stoppen; twintig andere fondsen overwegen dit. Slechts 122 fondsen zeggen in het nieuwe stelsel door te zullen gaan.

Wetgever maakt het steeds complexer

Een voorbeeld van complexiteit (dat de lezer overigens direct mag vergeten) is het hardnekkige streven van de wetgever om ook beperkte vermogensoverdrachten tussen verschillende groepen deelnemers en gepensioneerden krampachtig uit te sluiten. Dat gaat zelfs zover dat aan het uitsmeren van beleggingsrendementen over meerdere jaren, met als doel pensioenaanpassingen voor gepensioneerden geleidelijk te laten verlopen, beperkingen worden opgelegd door te gaan werken met een spreidings- en een uitkeringsvermogen (bent u er nog?). Omdat de spreidingsperiode maximaal 10 jaar mag zijn, komt daarbovenop nog een wettelijk verplichte afrekening na 10 jaar. De ingewikkelde regelgeving stelt pensioenuitvoerders, die zulke regels in hun computerprogramma’s moeten verwerken, voor flinke – zo niet onmogelijke – uitdagingen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de uitvoeringskosten steeds verder oplopen en dat grote pensioenuitvoerders – zoals APG en PGGM – stevige verliezen lijden in de aanloop naar het nieuwe stelsel.

De kern van de nieuwe pensioenwet

De meest fundamentele wijziging bij de overgang naar de Wet Toekomst Pensioenen, de kern, is dat er niet langer sprake is van een pensioentoezegging, maar van een premietoezegging. Bovendien is er sprake van een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid en van individuele pensioenvermogens.

De doelstellingen van de nieuwe pensioenwet

De belangrijke doelstellingen bij de invoering van de Wet Toekomst Pensioenen waren:

  • uitzicht op een koopkrachtig pensioen. Dat is later afgezwakt tot een koopkrachtiger pensioen dan op basis van de oude Pensioenwet;
  • aanhouden van kleinere buffers;
  • pensioenen transparanter en individueler maken door met persoonlijke pensioenpotjes te werken. Die individuele
    pensioenpotjes worden overigens vaak wel collectief belegd;
  • herverdeling van vermogen verhinderen;
  • pensioenen de economische mee- en tegenwind laten volgen, dus sneller te verhogen of verlagen.

Bij een gelijkblijvende premie en een ongewijzigde collectieve beleggingsmix zal de optelsom van alle individuele pensioenpotjes uiteraard niet wijzigen. Een hoger of lager pensioen is vooral afhankelijk van de wijze waarop de beleggingsrendementen over de individuele pensioenpotjes worden verdeeld. Aan jongere deelnemers wordt daarbij niet alleen meer risico, maar ook een hoger rendement toebedeeld.

Tweede Kamer maakte gelijke behandeling van gepensioneerden mogelijk

Bij de behandeling van de WTP in de Tweede Kamer werd via het amendement Palland een jaarlijks gelijke aanpassing van pensioenuitkeringen van alle gepensioneerden mogelijk gemaakt. Gepensioneerden worden in dat geval als één groep behandeld. In het flexibele contract heet dat een collectieve uitkeringsfase, en in het solidaire contract wordt gesproken over gelijke aanpassing van uitkeringen. Hoe dan ook, het is daardoor mogelijk alle ingegane pensioenen op basis van de gerealiseerde rendementen met eenzelfde percentage te verhogen of verlagen.

Dat betekende overigens wel de acceptatie van een voortdurende zeer beperkte herverdeling van pensioenvermogen tussen de gepensioneerden onderling. De conclusie uit het bovenstaande is dat de WTP weliswaar is aangenomen, maar dat de pensioensector er bij de invulling van de wet voor kiest om voor gepensioneerden zoveel mogelijk het oude systeem van collectief vermogen en dekkingsgraden te volgen. Blijkbaar is de consensus dat het oude systeem op dat punt beter is dan de nieuwe WTP-regeling, terwijl juist dat systeem toch niet voldeed.

Collectieve uitkeringsfase

Vrijwel alle grotere bedrijfstakpensioenfondsen, waaronder ook PNO Media, hebben inmiddels gekozen voor een collectieve uitkeringsfase dan wel gelijke pensioenaanpassingen in de solidaire regeling. Dat betekent uiteraard ook dat de ontwikkeling van het eigen potje voor gepensioneerden niet meer van belang is. Voor gepensioneerden is een ‘persoonlijk pensioenpotje’ binnen de solidaire regeling dus feitelijk fictie.

Als iets eruitziet als een eend, zwemt als een eend en kwaakt als een eend, dan zal het wel een eend zijn.

Bij de keuze voor een collectieve uitkeringsfase ontstaat er praktisch gesproken gewoon een ‘gepensioneerdenpensioenfonds’. De mogelijkheid om de pensioenen te verhogen of te verlagen is dan afhankelijk van het beleggingsresultaat van alle gepensioneerden gezamenlijk. Bij het werken met een ‘gepensioneerdenpensioenfonds’ hoort dan wel dat actieven zich bij pensionering inkopen in die gepensioneerdencollectiviteit. Dat kan, en is een simpele vorm van ingroeien.

Veranderingsprocessen stimulans voor innovatie

Bij ingrijpende veranderingsprocessen is soms ook sprake van innovatie. Bij de invoering van de WTP is dat niet anders. Een groot pluspunt bij de invoering van de WTP is het creëren van een solidariteitsreserve, in combinatie met een pensioenuitkering-suppletiemethode.
Indien pensioenverlaging dreigt als gevolg van slechte beleggingsresultaten, worden de al ingegane pensioenen zolang dat nodig is en kan, aangevuld om het bestaande uitkeringsniveau te handhaven. In de praktijk blijkt dat negatieve beleggingsresultaten veelal binnen een periode van ongeveer 5 jaar volledig worden ingelopen. Het actuarieel bureau Ortec bedacht deze methode, die inmiddels dan ook als de Ortec-methode door het leven gaat. Die methode blijkt buitengewoon effectief. Duizenden simulaties toonde dat aan.

Hopen op aanpassingen en vooral versimpelingen door nieuw kabinet

De politiek heeft soms de neiging om bij regelgeving door te schieten en niet alleen de grote lijnen, maar alle details in wet- en regelgeving te willen vastleggen. Hopelijk kiest een nieuw kabinet voor reparatie, waarbij er ruimte ontstaat om de invulling van details meer aan pensioenfondsen zelf over te laten. Daarbij zijn wel de volgende zaken van belang:

  • meer mogelijkheden om het inflatierisico, het grootste pensioenrisico, collectief te dragen;
  • versimpeling als doelstelling toe te voegen;
  • een ingroeiregeling naar het nieuwe stelsel mogelijk te maken, dus de inkoop van pensioen uit individuele pensioenvermogens op de pensioeningangsdatum. Dat zal leiden tot een fikse versimpeling, en gaat een heleboel uitvoeringskosten besparen.
  • ook in het huidige FTK moet invoering van een solidariteitsreserve inclusief de Ortec-methode mogelijk worden gemaakt. Dat zal de behoefte aan buffers doen afnemen;
  • versoepeling van het FTK voor pensioenfondsen die niet invaren;
  • het verlaten van het systeem van individuele potjes voor pensioenen in de uitkeringsfase.


Bestuurslid VGO Media
Anton de Bekker deelt in zijn maandelijkse column zijn persoonlijke visie over actuele pensioenonderwerpen.