De parlementaire behandeling van de nieuwe pensioenwet (WTP – Wet Toekomst Pensioenen) verkeert in de laatste fase. Op 22 december is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer aangenomen en in de komende maanden volgt de behandeling in de Eerste Kamer. De Eerste Kamer kan geen wijzigingen in de wet aan te brengen. Ze heeft geen recht van amendement, een novelle (aanvulling op een wetsvoorstel dat nog niet van kracht is) kan overigens wel. Dat maakt de behandeling in de Eerste Kamer een stuk eenvoudiger. Het wordt aannemen of verwerpen.

Moeten we als gepensioneerden toch niet een beetje blij zijn?

Daar gaat een andere vraag aan vooraf. We moeten eerst de kernvraag beantwoorden of we er als gepensioneerden in het nieuwe stelsel op vooruit of op achteruit gaan en of met de nieuwe wet de gestelde doelen worden bereikt. Laten we daarom eens naar de doelstelling van het wetsvoorstel kijken. Een belangrijke doelstelling van het nieuwe pensioenstelsel was het realiseren van een ‘koopkrachtig pensioen’.

In het parlement bleek al snel dat dit doel niet haalbaar was. Op lange termijn ontstaat er in het nieuwe solidaire contract naar verwachting slechts ruimte voor gemiddeld net iets meer dan 1% jaarlijkse indexatie. Dat is ongeveer 1% minder dan de door de ECB gehanteerde inflatiedoelstelling en bijna 2% minder dan de gemiddelde inflatie sinds 1901. Vervolgens werd de doelstelling van het nieuwe stelsel door de minister heel creatief gewijzigd in een ‘koopkrachtiger pensioen’, namelijk koopkrachtiger dan in het huidig stelsel. Toch een vooruitgang, zult u denken.

Dat hangt er vanaf. De vooruitgang lijkt met name tot stand te komen doordat er alleen in het oude stelsel een maximum voor de jaarlijkse indexatie geldt, waardoor de rendementen in het oude stelsel in goede tijden uiteindelijk resulteren in hoge dekkingsgraden en soms zelfs premierestituties. In het nieuwe stelsel geldt geen indexatiebeperking. Dat het nieuwe stelsel er dan beter uitkomt, mag geen verbazing wekken.

Bij veel pensioenfondsen is de financiële positie de laatste tijd sterk verbeterd en kunnen de pensioenen aanzienlijk worden verhoogd. Na ingang van een pensioen is het de bedoeling om voor gepensioneerden in het nieuwe stelsel minder beleggingsrisico te lopen en wordt de solidariteit tussen generaties sterk gereduceerd. Dat resulteert in een beperkte ruimte voor indexatie. In de Tweede Kamer sloeg de twijfel toe. Werd er bij de prognoses wel voldoende met slecht-weerscenario’s rekening gehouden, zoals kamerlid Omzigt zich afvroeg.

Toeval is logisch

Van de bekende voetballende filosoof Johan Cruijff – of zo u wilt filosofische voetballer – is de uitspraak bekend “toeval is logisch”, of anders gezegd toeval bestaat niet.

De voorstanders van het nieuwe pensioenstelsel was er veel aan gelegen de Tweede Kamer en de publieke opinie een zetje in de voor hen goede richting te geven. Dat zetje bleek mogelijk en het moment waarop was zeker geen toeval. In het weekend voor de behandeling in de Tweede Kamer stuurde de minister berekeningen van DNB naar de Tweede Kamer, waaruit bleek dat het nieuwe stelsel in vergelijking met het huidige stelsel betere pensioenresultaten oplevert. Er werden zowel goede resultaten vermeld voor een pensioenfonds met een dekkingsgraad van 100% als voor een pensioenfonds met een dekkingsgraad van 120%.

De pers werd in het weekend voor de behandeling in de Tweede kamer al geïnformeerd (eerder en uitgebreider dan de Tweede Kamer, waarvoor de minister later overigens excuses aanbood). De krantenkoppen op maandag lieten niets te wensen over en het laatste duwtje had inderdaad het beoogde resultaat.

Klopten de berekeningen van DNB dan niet? Ja, die klopten wel degelijk. Zoals ik hierna laat zien, werden er wel appels met peren vergeleken.

Pensioenfondsen met relatief hoge dekkingsgraden zoals PNO

Pensioenfondsen met relatief hoge dekkingsgraden zoals PNO Media hebben nu de ruimte om pensioenen aanzienlijk met de inflatie te laten meestijgen. Na overgang naar het nieuwe stelsel zijn de indexatiemogelijkheden echter vrij beperkt (tot gemiddeld 1% per jaar).

Pensioenfonds met een dekkingsgraad van precies 100%

Bij een pensioenfonds met een dekkingsgraad van precies 100% leiden goede resultaten (en een dus stijgende dekkingsgraad) in de DNB-berekeningen op basis van de huidige wettelijke bepalingen niet tot hogere pensioenen. Eerst moeten er buffers worden gevormd van minimaal 10% en daarboven mag maar mondjesmaat worden geïndexeerd (dat heet ‘toekomstbestendig indexeren’).

In het nieuwe stelsel geldt de eis van toekomstbestendig indexeren niet en komen precies dezelfde gunstige resultaten wel direct voor indexatie beschikbaar. Buffers vormen en overschotten boven 110% uitsmeren is dan niet langer noodzakelijk. Dat geeft dan ruimte voor verhoging van de ingegane pensioenen, naar verwachting weliswaar gemiddeld met slechts 1% per jaar, maar toch. Conclusie van DNB: het nieuwe stelsel leidt dan tot een hoger pensioen. Ja, inderdaad, maar wel omdat er in het nieuwe stelsel – anders dan in het huidige systeem – geen buffers worden gevormd.

Pensioenfonds met een dekkingsgraad van precies 120%

Een pensioenfonds met een dekkingsgraad van 120% mag het vermogensdeel boven 110% in het huidige stelsel voor indexatie gebruiken. Dat pensioenfonds heeft een goede uitgangspositie en je zou dus verwachten dat het huidige stelsel meer ruimte voor indexatie biedt en dat die resultaten beter zijn dan in het beoogde nieuwe stelsel. DNB hanteerde in haar simulaties in het oude stelsel echter het ‘genoeg is genoeg’ principe. Indexaties in gunstige omstandigheden worden dan aan een maximum gebonden.

In het nieuwe stelsel gebeurt dat maximeren niet. Ook voor dat pensioenfonds blijkt dan dat het nieuwe stelsel beter uitpakt.

Conclusie

Ja, de berekeningen van DNB kloppen wel degelijk. Het zijn echter de door DNB gehanteerde randvoorwaarden die de uitkomsten bepalen. Of dat ook deugt, mag iedere lezer zelf beoordelen.


Bestuurslid VGO Media