Bijna geruisloos zijn afgelopen jaar het magazine van VGOmedia en Aether met elkaar gefuseerd tot Recorder Magazine. Bijna, maar niet helemaal. Op 21 december is het eerste exemplaar aangeboden aan historicus en omroeplegende Ad van Liempt. Die hield in een lezing de geschiedenis van samenwerking in de publieke omroep tegen het licht….en daar kwamen aardig wat vlekken en gaten bij tevoorschijn.

We vonden het verhaal te behartenswaardig om het te reserveren voor het selecte clubje dat bij de presentatie aanwezig was. Daarom hebben we het integraal op de site gezet. Lees hieronder verder.

Toespraak Ad van Liempt bij fusie Aether en VGO-MediaMagazine

Welbeschouwd is dit een bijzonder moment: we vieren een nieuwe vorm van samenwerking binnen het Nederlands omroepbestel. Het gaat weliswaar om twee tijdschriften die voor een groot deel over het verleden gaan, maar samenwerken en omroep – dat blijft iets om aandachtig bij stil te staan.
Geldt eigenlijk net zo goed voor ons politieke bestel: we zijn een maand na de verkiezingen en we hebben de afgelopen weken weer getuige kunnen zijn van subtiele, creatieve vormen van tegenwerking – we komen uit een parlementaire periode waarin het aantal fracties in de volksvertegenwoordiging uiteindelijk opliep tot 21. Tegenwerking, dat zit in ons dna.

Zeker in omroepland. Daar wou ik het vandaag even over hebben. En laten we dan meteen terug gaan naar de moeder van alle omroepincidenten. 20 januari 1946. Dat moest een bijzondere dag worden. Op die dag, acht maanden na het einde van de tweede wereldoorlog, zou namelijk een nieuw omroepbestel van start gaan. Met als hart een nieuwe organisatie, de Stichting Radio Nederland in Overgangstijd, de SRNO. Dat is niet echt een begrip geworden in onze kringen, dus u begrijpt het al: er ging iets helemaal mis.
Die Stichting had van het noodkabinet-Schermerhorn de uitzendlicentie gekregen en daarmee de eindverantwoordelijkheid. Binnen de stichting zouden de bestaande verenigingen AVRO, KRO, NCRV, VARA en VPRO de meeste programma’s verzorgen, net als voor de oorlog. Op de eerste uitzenddag, 20 januari, opent de SRNO de uitzending om het programma van de AVRO aan te kondigen. Dan gebeurt er iets vreemds: de luisteraars horen opeens een bekende stem, al wordt er geen naam bij genoemd. Het is onmiskenbaar de stem van Willem Vogt, de oprichter en voorzitter van de AVRO, die een juichende ode aan zijn eigen organisatie uitspreekt. Dat wordt een rel. Hoe kan Vogt, tegen wie kort geleden een zuiveringsprocedure is gestart wegens zijn optreden in de oorlog, opeens langs de omroeper van de stichting glippen om zijn eigen AVRO aan te prijzen?
Het antwoord op die vraag lezen we in de beantwoording van de Kamervragen die over het incident worden gesteld. Minister Van der Leeuw, die het nieuwe radiobestel in zijn portefeuille heeft, schrijft:

‘De heer Vogt heeft kans gezien zich langs een omroeper heen voor de microfoon te plaatsen, ten einde een propagandaspeech voor zijn vereniging te houden, weliswaar zonder daarbij zijn naam te noemen.’

Van der Leeuw voegt eraan toe dat de voorzitter van de nieuwe stichting inmiddels per telegram Vogt de mantel heeft uitgeveegd, namelijk door te zeggen dat hij het betreurt dat ‘de heer Vogt op deze wijze tegen de uitdrukkelijke afspraak in heeft gehandeld.

Een fijne start van een nieuw bestel.

Er was natuurlijk al het een en ander aan vooraf gegaan. Het nieuwe kabinet, waarin koningin Wilhelmina een meer dan grondwettelijk aanvaardbare stem had gehad, stond voor vernieuwing. Minister-president Schermerhorn vond dat de omroepen hun recht om weer mee te doen hadden verspeeld: ze hadden tijdens de oorlog meer dan een jaar doorgewerkt voor ze werden opgeheven. Hij wilde een totaal vernieuwd bestel, en het moest Radio Herrijzend Nederland heten. Daarbij hadden hij en zijn collega Van der Leeuw vanzelfsprekend de BBC voor ogen, de omroep waar Radio Oranje zoveel hulp van had gehad en waar ook zoveel Nederlandse luisteraars in benarde omstandigheden steun bij hadden gevonden.
Maar Van der Leeuw merkte al snel dat het vernieuwen van het omroepbestel veel weg heeft van behangen bij windkracht 9. De omroepen kozen direct voor de juridische weg: ze eisten rechtsherstel en onmiddellijke teruggave van hun apparatuur en kantoren. Bovendien wilden ze direct weer beginnen het contact met hun leden te herstellen via het opnieuw uitgeven van hun omroepgidsen. Het nieuwe kabinet reageert snel: het vaardigt, met de hevige papierschaarste als argument, een voorlopig verbod uit op het drukken van gidsen. Daarna laait er, in de vroege zomer van 1945, tussen de omroepen en het kabinet een heuse oorlog op. Het kabinet zit nog geen twee weken als er al een vijf uur durende vergadering in Hilversum plaats vindt tussen de top van het kabinet en de vertegenwoordiger van die omroepen, de VU-professor J. Oranje. Het resultaat: de professor wordt van zijn taak ontheven. En zo gaat het nog even door: ook aan de basis, in de studio’s. Daar is inmiddels het personeel van Radio Herrijzend Nederland te werk gesteld, dat daar moet samenwerken met de collega’s van de omroepen. Dat wordt vanzelfsprekend een ramp, chaos is troef, alles en iedereen werkt elkaar tegen.

Inmiddels zijn de zuilen helemaal wakker. De KRO schakelt de bisschoppen in en de VARA krijgt hulp van de sociaal-democratische partijkrant Het Vrije Volk. Van der Leeuw moet inbinden: zijn Nederlandse BBC komt er niet, hij moet genoegen nemen met het compromis waarin de Stichting Radio Nederland in Overgangstijd de licentie krijgt, maar waarin de omroepen kunnen blijven doen wat ze sinds de jaren twintig gedaan hebben. Van der Leeuw zegt in een toespraak erg openhartig dat ‘het geen aangename taak is deze regeling tot stand te brengen en te verdedigen’.

Twee maanden later blijkt de stichting al volkomen onwerkbaar. Van der Leeuw trekt er zelf ontgoocheld de stekker uit en spaart in zijn speech de omroepen niet. Hij zegt:

‘Elke vereniging werpt zich op de radio als geheel en wil alles verzorgen, van de preek en de mis tot de lunchmuziek en de gymnastiek. Op deze wijze krijgt men vier, vijf, zes omroepen en wordt de nationale gedachte ten enenmale verloochend.’

U snapt nu vast wel waarom het eigenlijk groot feest is als in omroepland een vorm van samenwerking van de grond komt, die breed gedragen wordt – al gaat het dan maar om de bladen Aether en VGO-MediaMagazine.

Maar we zijn pas in 1946, en er is nog niet eens televisie in Nederland. Die komt er begin jaren vijftig. Ik zal u een hele serie narigheden besparen en overgaan naar de komst van het NTS-Journaal. Toen het nationale journaal in 2006 een halve eeuw bestond mocht ik een boek schrijven over die geschiedenis, waarbij het ontstaan van dat journaal in 1956 een centrale plaats kreeg. Om te beginnen had de komst van het nieuwe medium televisie niet direct de volle steun van de overheid. Uit kabinetsnotulen is op te maken dat de toenmalige minister-president Willem Drees een fervent tegenstander was. Hij vreesde dat de Nederlandse burgers zich massaal in afbetalingsregelingen zouden storten om zo’n peperduur toestel te bemachtigen – en afbetaling was in die tijd het uit de Verenigde Staten overgewaaide spook dat ons aller geestelijk welzijn bedreigde. Verder moesten de omroepen – nog steeds diezelfde vijf van 1945 – er niet aan denken dat er een onafhankelijke organisatie zou komen die het nieuws zou gaan verzorgen. In een van de talloze vergaderingen kondigde de vertegenwoordiger van de NCRV het plan van zijn organisatie aan om op dagen dat ze aan de beurt waren geregeld tien minuten nieuws te gaan brengen. Hij zei dat de NCRV van plan was daarvoor een speciale medewerker aan te trekken! Daarmee bevestigde hij de jaren eerder uitgesproken woorden van minister Van der Leeuw: elke omroep wil alles zelf doen, van de preek tot de gymnastiek.

Hier moeten we even het podium inruimen voor de man die deze door en door Nederlandse hyper-verzuiling heeft doorbroken. Dat was Wim Rengelink, een op en top VARA-man, die wel inzag dat elke dag nieuws door een andere omroep tot een bizarre situatie zou leiden. Hij besloot om, in termen van hedendaagse Haagse politiek gesproken, over zijn eigen schaduw heen te springen. In een nota over dit onderwerp wees hij erop dat in 1952, toen de televisie nog in zijn experimentele stadium verkeerde, geen enkele omroep aandacht had besteed aan de verkiezingen van dat jaar – ze hadden er geen ruimte voor kunnen vinden, of, zo schreef hij, ze hadden er eenvoudig niet aan gedacht.

Het duurt nog jaren voor Rengelink zijn ideeeën voor onafhankelijke nieuwsvoorziening op de televisie kan doorzetten. De tegenstand is taai. Uiteindelijk besluit hij tot een krachtig stuk in de eigen VARA-gids, waarin hij de collega-omroepen waarschuwt voor een fatale, historische fout: ‘Als de omroepen zich krampachtig blijven vastklampen aan een 100% autonomie, dan zal de televisie in Nederland niet van de grond komen.’

Dat NTS-journaal kwam er dus uiteindelijk, het begon op 5 januari 1956. Maar wel in een constructie die typerend was voor ons zwaar verzuilde land en waarbij vandaag nog het angstzweet uitbreekt als je eraan denkt daarin te moeten werken. De eerste hoofdredacteur Carel Enkelaar was niet verantwoordelijk voor wat hij uitzond. Dat was de Journaalcommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de vijf omroepen. Enkelaar moest elke vrijdagochtend naar een vergadering waarin hij te horen kreeg wat de omroepen de komende week in het journaal wilden zien, een bisschopswijding voor de KRO, een vakbondscongres voor de VARA en iets met het Leger des Heils voor de NCRV. Uiteindelijk bleef Enkelaar daar redelijk relaxed onder, in zijn memoires stelde hij vast dat het wereldgebeuren zich niets aantrok van het Nederlands omroepbestel. En dus zagen de kijkers naar de ongeveer 30.000 toestellen die Nederland toen had, elf maanden later met ingehouden adem hoe de Sovjet-tanks de straten van Boedapest binnenrolden. Het wereldgebeuren had zich inderdaad niets van het Nederlandse bestel aangetrokken.

Enkelaar hield trouwens wel jaren last van de verplichting dat het achtuurjournaal om half acht klaar moest zijn omdat er dan een controleur van een van de omroepen naar kwam kijken om te bepalen of alles wel door de beugel van de journaalcommissie kon. Dat u het weet he, Nederland kende destijds censuur, niet van de staat maar van het oppermachtige maatschappelijk middenveld.

Met de autonomie van het journaal is het uiteindelijk wel goed gekomen, al was het een lange bochtige weg. Zo heeft de toenmalige voorzitter van de KRO Harry van Doorn in 1963 een serieuze poging gedaan om het journaal te verplichten alle nieuwsonderwerpen, hoe belangrijk en ingrijpend ook, binnen de zestig seconen te behandelen, zodat er genoeg ruimte zou overblijven voor de actualiteitenrubrieken van de omroepen. Van Doorn zou het later nog tot minister van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk Werk in het kabinet-Den Uyl brengen. In die tijd werden jeugdzonden nog vergeven.

Er was nog een terrein waarop de omroepen lange tijd geen ruimte willen bieden aan wat destijds het gezamenlijk programma werd genoemd. De sport, en meer speciaal: het voetbal. Als een soort echo van de jaren zestig kwam er tien, twintig jaar later een nieuwe strijd bij: de omroepen wilden ook wel eens een voetbalwedstrijd uitzenden, hoewel de NTS en later de NOS daar een heel stel gespecialiseerde regisseurs en verslaggevers voor in dienst had. Vooral de AVRO en de TROS probeerden hun relevantie op te voeren door samenvattingen van eredivisiewedstrijden naar zich toe te halen. Toen er steeds vaker op zaterdagavond werd gevoetbald wilde de VARA elke week een wedstrijd. Het leidde uiteindelijk tot een uitspraak van de Raad van Beheer van de publieke omroep die bevestigde dat de NOS voorrang had bij betaald voetbalwedstrijden, waarna twee omroepen bij de minister in beroep gingen tegen dit besluit.

Inmiddels zijn we zover dat ik ook uit eigen ervaring kan spreken. Midden jaren tachtig was ik een paar blauwe maandagen verantwoordelijk voor Studio Sport. In die tijd moest de NOS voor elke Europa Cupwedstrijd over uitzendrechten onderhandelen met de clubs, in die tijd vooral Ajax. Er golden vrijwel vaste tarieven, daar werd niet vaak van afgeweken en we mochten alleen uitzenden als het stadion uitverkocht was. Ik zal nooit het gezicht vergeten van toenmalig Ajax-bestuurslid Arie van Eijden met wie ik over een Europa Cupwedstrijd kwam praten. Hij straalde. Hij had zojuist een mooi bod gekregen van Veronica, nieuw in het bestel en vast van plan zich ook op voetbalgebied te profileren. Zijn droom kwam uit: publieke omroepen tegen elkaar uitspelen, heerlijk.

Ik zat de dag erna aan tafel met Veronica-baas Rob Out en diens ambitieuze chef sport Bob de Jong. Uiteindelijk trokken ze zich terug en kon ik terug naar de sip kijkende Arie van Eijden om hem een bescheiden rechtenbedrag te bieden. Aanval afgeslagen, tegenwerking weer even opgeschort.

Als je zo die permanente worsteling tussen de ledengebonden en ideologisch geaarde omroepen en de neutrale gezamenlijkheidorganisatie NOS beziet, is het bijna een wonder dat er ook een periode is geweest waarin samenwerking het hoogste goed leek. Het was januari 1991, Duitsland was één geworden, de Sovjet-Unie stortte ineen en in de wereld ontstond de bijna unanieme wens om de Iraakse dictator Saddam Hoessein uit Koeweit te jagen, waar hij in augustus 1990 was binnengevallen. Toen de aanval van de coalitielegers op Koeweit op 17 januari begon, kwam er hier direct een omroepbrede coalitie in actie, die vanaf de redactievloer van het toenmalige NOS-Laat dag en nacht begon uit te zenden. Producers, redacteuren, presentatoren van alle actualiteitenrubrieken vormden een permanente uitzendploeg die de eerste dagen zelfs 24 uur per etmaal de strijd op de voet probeerde te volgen. Die tijdelijke samenwerking, die eigenlijk wonderbaarlijk soepel verliep, had ingrijpende gevolgen. Op het toenmalige Nederland 3 besloten een jaar later de redacties van NOS Laat en Achter het Nieuws van de VARA samen te gaan in NOVA. De directies kon je horen knarsetanden, maar de revolutie kwam van onderaf. Niet lang daarna gebeurde hetzelfde op de andere netten. Netwerk werd het samenwerkingsprogramma van AVRO, KRO en NCRV op Nederland 1 en op Nederland 2 ontstond TweeVandaag , de onwaarschijnlijke combinatie tussen TROS, EO en Veronica.

En daar bleef het niet bij: het samenwerkingsvirus kreeg Hilversum helemaal in z’n greep bij calamiteiten als de enorme vluchtelingenstroom na de oorlog om Kosovo en de aardbeving in Turkije in 1999. Toen waren er inzamelingsacties in identieke avondvullende programma’s op Nederland 1, RTL 4 en SBS 6, in onderlinge samenwerking geproducerd en gepresenteerd, publiek en commercieel met elkaar – de droom van talloze omroepmedewerkers kwam uit.

Maar eerlijk gezegd betrof het vooral samenwerkingsvormen die vanaf de basis kwamen en van de omroepbesturen weinig krediet kregen, zeker die gezamenlijke actualiteitenrubrieken.
Achteraf dan ook geen wonder dat op enig moment zo’n bestuurder de kans kreeg en greep deze vormen van ongewenste samenwerking de nek om te draaien met de even simpele als onzinnige kreet dat de Nederlander niet drie keer op een dag de Volkskrant wilde lezen. Henk Hagoort was de naam – en hij bracht Hilversum weer terug op het oorspronkelijke spoor. Iedere omroep doet weer alles zelf, van de preek tot de gymnastiek.

En hoe ging het daarna?

We zijn alweer een hele fase verder, de fase van de dagelijkse talkshow die steeds door andere omroepen werd geproduceerd en een bron van ergernis en irritatie werd. Het programma loopt op z’n laatste benen en wordt opgeheven – alleen de manier waarop dat gebeurde zegt al het een en ander over de stand van zaken in het bestel. Dat is allemaal te kort geleden om er al iets verstandigs over te zeggen, maar ik kan haast niet wachten tot de eerste mediahistoricus er de tanden inzet en nauwgezet gaat reconstrueren hoe het mogelijk was dat onder het mom van diversiteit van opvattingen een kansrijk programma als Op 1 onweerstaanbaar afzakte in kwaliteit en publieksbereik.

En hoe gaat het verder?

Historici kijken niet graag in het openbaar vooruit, en ik al helemaal niet als het over de publieke omroep gaat. Er ligt nu een rapport van de commissie-Van Geel. Als die z’n zin krijgt verschijnt er straks een nieuwe dominante speler op het veld, de Autoriteit Publieke Media. De commissie-Van Geel legde haar opvattingen meer in een rapport dat Eenheid in Veelzijdigheid heet. Ik hoop dat het u na het voorgaande duidelijk is dat het met die veelzijdigheid wel zal gaan lukken, maar dat die Eenheid een totale illusie zal blijken te zijn. De wet moet er ingrijpend voor veranderd worden, en dat is iets om als aanhanger van de publieke omroep je hart voor vast te houden.

Laat de publieke omroep eerst maar eens proberen de komende kabinetsformatie te overleven. Met in de drivers seat een partij die de hele publieke omroep direct wil afschaffen en als bijrijders partijen die of erop willen bezuinigen of er in het verleden weinig affiniteit voor hebben getoond.
Het is het grote voordeel van de gepensioneerde dat je van dit soort naderend onheil niet meer wakker hoeft te liggen. Maar voor al die jongere collega’s die nog midden in dat fascinerende, altijd dynamische programmabedrijf zitten – voor hen breken er bange tijden aan. Te vrezen valt dat de publieke omroep aanzienlijk meer verleden dan toekomst heeft.

Voor een nieuw blad over omroepgeschiedenis is dat natuurlijk geweldig – hoe meer verleden hoe beter. Maar voor het land, voor een gezonde democratie niet. Ik voel me een beetje als de VARA-commentator Meyer Sluyser die in de jaren vijftig op de radio de toestand in de wereld besprak. Hij placht te eindigen met de voorspelling dat de derde wereldoorlog voor de deur stond en en ieder ogenblik kon uitbreken en zei dan, ‘en ik wens u smakelijk eten, luisteraars.’ Ik dank u voor uw aandacht.